Jozef Weyns, telg uit een landbouwersfamilie
Jozef Weyns had
een levendige belangstelling voor de geschiedenis van zijn familie. Zo
reconstrueerde hij zijn stamboom en verzamelde hij zoveel mogelijk gegevens
over zijn voorouders. In diverse publicaties vertelde hij over de resultaten
van deze zoektocht naar zijn voorouders, die al meer dan tien generaties lang
in Heist-op-den-Berg woonden. Jozef zou
zijn leven lang aan zijn geboortestreek verknocht blijven.[1]
Hijzelf werd te
Heist geboren in 1913. Tijdens zijn jeugdjaren was hij bezig met landbouw en
leerde hij de traditionele levenswijze op het platteland en de waarde van de
natuur kennen. Het zou hem de rest van zijn leven blijven boeien. Dankzij zijn
scherpe verstand kon Weyns hogere studies doen. Eerst behaalde hij het diploma
van onderwijzer aan de normaalschool te Lier, daarna studeerde hij af als
licentiaat in de Kunstgeschiedenis aan de Gentse universiteit. In 1946
promoveerde hij tot doctor in de Kunstgeschiedenis. Daarmee was een solide
basis gelegd voor een opmerkelijke loopbaan.
De families Weyns en De Hoef
In de
parochieregisters van de huidige gemeente Heist-op-den-Berg, toen een
uitgesproken landelijke gemeente gelegen tussen Lier en Mechelen in de
provincie Antwerpen, zocht Weyns zijn voorouders.[2]
Zoals dat past, beginnen we met de afkomst in vrouwelijke lijn.
Over de geschiedenis van de familie van Weyns’ moeder Frederica Cecilia
(‘Silleke’) De Hoef zijn we vrij goed ingelicht. Die was afkomstig uit
Heist-op-den-Berg, waar Jozef de Hoef voor zijn zoon Jan (Jozef Weyns’
grootvader langs moederzijde) in 1872 op het gehucht Goor een huis bouwde. Jan
De Hoef was er tegelijk herbergier, landbouwer en klompenmaker. Vandaar dat
zijn afspanning de naam ‘In den Egger’ meekreeg, naar een werkinstrument dat wordt
gebruikt om klompen uit te hollen. Aan dit stamhuis bewaarde Jozef Weyns goede
herinneringen: ‘Dit stamhuis, met alle kenschetsende bijgebouwen van het
kleine Kempische huis (bakhuis, varkenskoten, huiske, Hollandse schuur, biehal,
bornput), met mispelen en vele geuren zwarte Sint-Jansbessen, bezat merkwaardig
veel aantrekkelijke atmosfeer. De geuren vooral zijn me bijgebleven, van
honing, Sint-Jansbessen en huiske.’[3]
Zijn grootmoeder aan moederszijde Maria De Hoef-Van Oisterwijck
(1855-1907) heeft Weyns nooit persoonlijk gekend. ‘Ik ken haar alleen van
het portret waarop zij verschijnt als een echte Kempische, zorgzame, arme
boerenvrouw, onder haar witte koof of katoenen bollekensmuts’, getuigde
hij.[4]
Toch kon hij geregeld over haar schrijven dankzij de verhalen die zijn moeder
Frederica Cecilia De Hoef over haar vertelde. Zijn opstel ‘Hoe grootmoeder
boterde’ is volledig aan grootmoe gewijd. Hierin verhaalt Weyns dat zijn eigen
moeder zo goed boter kon maken omdat ze de methode van zijn grootmoeder overnam.
De boterstande[5] van
beiden bleef hij dan ook zorgvuldig bewaren.[6]
Bij zijn
opzoekingen naar zijn afkomst langs vaderszijde kwam Jozef Weyns uiteindelijk
terecht bij Joannes Wijns[7]
die in 1639 huwde met Anna Van Rompaey. De volgende generaties zou de familie
Wijns in Heist woonachtig blijven en aan de kost komen als landbouwers.
Joannes’ afstammeling Jan Francis Wijns bouwde in het Heistse gehucht
Goor een bakstenen hoeve met strooien dak, die de komende generaties zou
uitgroeien tot de stamhoeve van de familie. Naar Kempense traditie werd de
hoeve gedateerd in de balk boven de open haard. In deze stamhoeve prijkte daar
het jaartal 1791. Petrus Wijns, zoon van Jan Wijns, was een man met aanzien:
hij bezat 7 hectares
grond en was tevens gemeenteraadslid. Tot een stuk in de twintigste eeuw
bewoonden telgen van de familie Weyns de voorvaderlijke stamhoeve. In 1943
maakte Jozef een tekening van het interieur. In zijn standaardwerk Volkshuisraad
in Vlaanderen nam hij de stamhoeve Weyns als voorbeeld van een Zuid-Kempische
boerderij en beschreef hij gedetailleerd het meubilair. Zijn gehechtheid aan
dit pand blijkt uit het slot: ‘Dat ik bovenstaand brokje
familiegeschiedenis, dat mij al jaren in de pen zat, hier nu kan inlassen,
betekent wat voor mijn gemoed.’[8]
Op slechts enkele boogscheuten verwijderd van de hoeve bezat de familie
Wijns de afspanning ‘In Holland’, waar veekoopmannen en hun dieren op weg naar
de markt in Mechelen konden overnachten. De eerste beroepservaring deed Jozefs
grootvader Karel trouwens nog op met het vervoeren van runderen naar de
Mechelse markt, alvorens hij in 1883 ‘In Holland’ overnam. Hier werd in 1888
Louis Weyns geboren, de vader van Jozef. Deze laatste bewaarde zelf mooie
herinneringen aan ‘In Holland’ en hij bleef dan ook levenslang nauw verbonden
met de afspanning en zijn geboortegrond : ‘Mijn vader is in 1888 in hetzelfde ‘In
Holland’ geboren, en wij, zijn kinderen, hebben van dat sfeervol oord, van zijn
mensen en dingen, een diepe indruk behouden. Reeds als kind hadden wij het nog
onklare, nog onbewuste maar weldoende gevoel dat dit ons stamhuis was, waar de
omgeving met waardering naar opkeek. Hoe meer ge de eigen familiegeschiedenis,
de plaats en de mensen uit eigen stamhuizen kent, des te meer geraakt ge aan uw
geboortestreek gehecht. De liefde tot de voorouders, tot de familie, wordt
overgedragen op het heem waaruit ge stamt.’[9]
Grootvader Karel Weyns en zijn echtgenote Maria Gijsbrechts kregen niet
minder dan 13 kinderen. Eén van hen was dus de vader van Jozef : Frans Lodewijk
(Louis) Weyns, geboren op 29 april 1888 in Heist-Goor. Hij ging eveneens aan de
slag als landbouwer en leerde Frederika Cecilia De Hoef kennen, afkomstig uit
hetzelfde gehucht. In juni 1912 huwden ze te Heist en gingen ze voorlopig wonen
in een klein huis langs de steenweg van Heist naar Schriek. Hier kwam op 4
april 1913 een eerste zoon ter wereld, die de namen Jozef Ambroos meekreeg.
Anderhalf jaar later volgde een tweede - en laatste - kind: Ernest.
Tot slot van dit stukje familiegeschiedenis kan voor de volledigheid
vermeld worden dat de beide ‘stamhoeves’ intussen verdwenen zijn: zowel moeders
familieafspanning ‘In den Egger’ als de voorvaderlijke hoeve uit 1791 werden
afgebroken in 1963. De haardbalk uit de laatste prijkt nu in de rode hal van
Ter Speelbergen.
In een volgende aflevering gaan we even in op Jozef Weyns' jeugdjaren.
[1] O.a.: Het verhaal van ons huis, p. 27-34; Trouw blijven aan
het geboorteheem, p. 69-78.
[2]Ter gelegenheid van de 100ste geboortedag in 1951 van zijn
grootvader Karel Weyns stelde Jozef een stamboom op die tot elf generaties
teruggaat. Deze is bewaard in: APM, nr. 2, samen met andere documenten over
zowel zijn eigen voorouders als die van zijn echtgenote. In zijn veldboeken
maakte hij eveneens aantekeningen hierover; kopieën in hetzelfde dossier.
Doodsbrieven en –prentjes van talrijke familieleden in: APM, nr. 1. Zie ook: R.
Vertommen, Kwartierstaat van Dr. Jozef Weyns (1913-1974), p. 93-97.
[3] J. Weyns, Trouw blijven aan het geboorteheem, p. 72.
[4] J. Weyns, Haard en Heem, p. 75. Over dergelijke hoofddeksels
publiceerde hij trouwens een artikel waarin zijn grootmoeder ter sprake komt:
J. Weyns, Heistse Heemdracht, p. 64-71.
[5] Houten ton waarin de aangedikte melk werd gestoten tot boter.
[6] J. Weyns, Haard en Heem, p. 75-80. Manuscript en typoscript in:
AJW, nr. 762.
[7] De schrijfwijze van de achternaam zou pas bij de geboorte van Jozefs
grootvader, Karel, veranderen in Weyns. Zijtakken van de familie zouden ‘Wijns’
blijven heten.
[8] J. Weyns, Volkshuisraad in Vlaanderen, p. 1213-1218.
[9] J. Weyns, Trouw blijven aan het geboorteheem, p. 71.